“120 procent balbezit en dan nog 2-2.” “120% procent zeker vond hij daar de mosterd.” “Maar de 3-2 is weer. 110% procent onterecht afgekeurd.” “Belgen gelaten, ze miste de 110 procent wil en besef om te winnen!” “Wat een geweldig gepassioneerd toegewijd sportman/mens is @laurenstendam toch. Hij gaat er altijd 110 procent voor.” “Aanvalsleider ontkent burn-out: ‘Ik ben fris en ga 110 procent geven’”

Een voorbijganger zei gisteren dat hij iets voor 140 procent zeker wist. Dat bleef sluimeren. De man was niet overdreven groot, wel grootmoedig. Want hij weet iets onbestaanbaar zeker. 100 procent is immers alles, dus hoe kun je je meer inzetten, meer balbezit hebben, meer wil en besef hebben, en toch zeggen mensen het, vooral in de sport. Zou atlete Dafne Schippers zich meer ingezet hebben dan zwemster Ranomi Kromowiedjojo en/of surfer Dorian van Rijsselberghe? Ik betwijfel het, maar dan nog kan het nog steeds niet meer zijn dan 100 procent. 120 procent inzet is onmogelijk voor één mens. Delen met een ander kan wel, bijvoorbeeld als ze zich allebei voor iets meer dan de helft, 60 procent inzetten. 

Overigens is dit niet alleen een Nederlandse taalkwaal. In Amerika twitterde iemand dat hij het 120 procent eens was met Stephen Colbert, de presentator van een praatprogramma. En ook in andere talen komt het voor. En vaak ook net als in Nederland als een overtreffende trap. Iets klopt volledig, dan kan het niet bij alles, namelijk 100 procent, blijven, maar moet het 120 procent zijn. Toch lijkt het me niet zo moeilijk. 100 procent is de perfecte score. Alles wat iets minder was, kostte minder aan inzet en ligt daaronder. Meer inzet kan niet, bij 100 procent is alles ge- en vergeven.