“Deze had ik niet aan zien komen. Ontroerd.. onwijs bedankt voor je mooie woorden.” “Marieke Vervoort oftewel onwijs sterke vrouw die tonnen respect verdient!” “Onwijs trots op de collega’s voor hun kordate en levensreddend handelen!” “Wat een onwijs leuke avond.” “Wat onwijs zielig. Wat voor zakkenwasser gooit er nou drugs in de bosjes?” “Onwijs vet nummer en onwijs mooie clip.” “De kop is eraf! De eerste twee opnamedagen zijn geweest en wij hebben onwijs veel zin in dit seizoen!”

Die laatste is overigens van de Universiteit van NL. Daar had ik toch wel wat minder meelooptaal van verwacht. Maar helaas, ook daar is vaagtaal doorgedrongen. Want onwijs betekent voor mij niet wijs of dom. Tegenwoordig is het meer een woord om de overtreffende trap van iets aan te geven. Van Dale noemt het in die betekenis (informeel) heel erg, onwijs gezellig. De andere betekenis is volgens het woordenboek dwaas, onverstandig. Wie googlet op onwijs en klikt op encyclo ziet daar de betekenis in heel sterke mate als eerste staan. In de tweede omschrijving staat als eerste uitleg akelig en hier staat ook crimineel tussen, maar het gaat hier dan ook om puzzelwoorden: gek genoeg geen melodie.

Volgens de etymologiebank komt onwijs voor het eerst voor in 1330: een onwijs coopman ‘een onverstandig koopman’. En nee, dat verzin ik niet. In 1350 duikt het woord volgens de etymologiebank op in de betekenis van onervaren met onwisen handen. M. de Coster schaart onwijs in het Woordenboek van Neologismen onder de jeugdtaal en signaleert dat sinds begin jaren tachtig de betekenis erg goed of erg veel is.In Het Vaderland kwam het woord in deze betekenis al voor in 1928 in de zin: ’t hoeft daarom nog geen onwijs duur ding te zijn’

Met die twee betekenissen is het voor de toehoorder maar gissen of iemand met een onwijs sterk mens nou een dwaas sterk mens, een onverstandig sterk mens of toch een heel erg sterk mens bedoelt. Wat mij betreft stoppen we met die dubbelzinnigheid en houden we onwijs voor de dwazen en dommen.