“Die linkse rakkers toch. We moeten ze nog wat meer pamperen…..” “Ik weet niet wie een groter gevaar is voor Nederland: het IS tuig of de naievelingen die ze na alles nog steeds willen pamperen.” “Waarom kijken we weg van het lot van miljoenen dieren in fokkerijen terwijl we huisdieren zodanig pamperen dat het geen dieren meer zijn?” “Passend, actief hulp bieden, outreachend benaderen van vluchtelingen. Direct valt ’t woord “pamperen”. Tenenkrommend.”
Inderdaad, tenenkrommend dat woord pamperen – spreek uit pemperen- en dan toch het woord herhalen. Ik moet meteen aan dat luiermerk denken. Sommige mensen zweren erbij, terwijl menig kind echt niet minder te lijden heeft in een luier van een b-merk. Dus begin ik mijn zoektocht bij mijn favoriete woordenherkomstzoeker: de etymologiebank. Maar daar kom ik niet verder. Niets gevonden. Verder kijken dus.
Van Dale kent het woord wel:
pam·pe·ren (pamperde, heeft gepamperd)1in de watten leggen, al te zeer vertroetelen
Gelukkig is daar ook Onze Taal, die wat meer over de afkomst van het woord kan vertellen:
Pamper(s) is vooral bekend als luiermerk, en met een pamper kan ‘een luier’ bedoeld zijn. Deze merknaam komt van het Engelse to pamper, dat ‘(overmatig) verwennen’ betekent. Mogelijk komt dit uit het Nederlands; in elk geval kwam pamperen in die betekenis al in de negentiende eeuw voor in enkele (met name Vlaamse) dialecten. Eind twintigste eeuw kwam pamperen ‘in de watten leggen’ in de standaardtaal terecht, hoogstwaarschijnlijk onder invloed van het luiermerk én het Engelse werkwoord.
Het is dus omgekeerd van wat ik dacht. Maar als het uit het Nederlands of Vlaams komt, zouden we het uit moeten spreken als pamperen met de a van appel. Zoals de Vlamingen het nog steeds uitspreken. Dan klinkt het mij al een stuk liever in de oren. Daar kan ik amper wat tegenin brengen.