Het Drents museum wilde uitbreiden. In het midden van het mooie stadshart van Assen was dit een uitdaging, maar Erick van Egenraat van het gelijknamige architectenbureau  kwam met een revolutionair idee: het optillen van het oude koetshuis om daar een entree van te maken en 2000 m2 ondergrondse tentoonstellingsruimte erbij.

“De royale trappen zijn een belangrijk onderdeel in het spel van zien en gezien worden”, zegt architect Erick van Egenraat het gelijknamige bureau. Zijn ontwerp won de competitie dat voor 90 procent is uitgevoerd. De achterliggende gedachte van het ontwerp was het landschappelijke en cultuurhistorische karakter van de Assense binnenstad versterken.

“Het koetshuis moest vanwege de ondergrondse verbouwing worden verplaatst. Het kon door de constructiewerkzaamheden voor de ondergrondse  uitbreiding niet op de oude plek blijven staan. We hebben er een frame in en om gemaakt en het geheel opgetild en verplaatst. En er de entree van gemaakt. Zo blijft de historische gevel in tact”. Eronder kwam een verhoging met ramen en op het dak van het nieuwe deel liggen verschuivende groene dakvlakken, een groene verbinding tussen de stadsparken om het museum. Het ondergronds bouwen in een historische omgeving zorgt regelmatig voor problemen, maar met een bovengemiddelde inzet, ook in de weekenden is het Drents Museum binnen het bouwplan voltooid. “Bouwen onder de grond kost veel energie en moeite, maar het is wel duurzaam. Je kunt het klimaat en de daglichttoetreding goed controleren”.

In het groene dak zitten ramen, net als in de plint van de nieuwe entree. Het gewelfde dak en de patio van de nieuwe tentoonstellingsruimte laten het daglicht binnen en dat zorgt voor een levendige ruimte waarin de bezoeker niet het gevoel krijgt in een kelder af te dalen. De glasstroken in het dak zorgen voor een optimale interactie tussen de bezoekers van het museum en de museumtuin op het dak van de uitbreiding.  Het tuinontwerp is ook van Erick van Egenraat en bedoeld als verbinding tussen verschillende omliggende parken en groengebieden in Assen. Het maakt van de nieuwe entree een baken van licht.

Het oude koetshuis is verplaatst, opgetild en een meter boven maaiveld geplaatst op een transparante glazen sokkel. Het daglicht komt zo ver het gebouw binnen en het is goed herkenbaar als hoofdingang. Onder het koetshuis zijn getordeerde kolommen aangebracht om het opgehoogde koetshuis te benadrukken, maar ook om de blik te vangen en mee te nemen.

De uitbreiding van het museum is met minimale materialen gerealiseerd. Staal, beton, marmer en Jatoba FSC-hout. De betonnen vloeren zijn afgewerkt met afwisselend een PU –coating en Marmer. Het Jatoba-hout is gebruikt voor de kozijnen van de nieuwbouw en de ballustraden van de daktuin. Marmer is ook gebruikt voor de treden van de luie trap. Het geheel ondergronds oogt open, licht en transparant. De liften zijn in het nieuwe gedeelte ook transparant, het biedt een mooi zicht op de omgeving. Ze zijn speciaal voor het museum ontworpen en vervaardigd door LTF Kone. “Je zou het open en fluïde kunnen noemen, je gaat op in de omgeving”.  In het oude gedeelte zijn de liften aan twee kanten open. De muren zijn wit.

“We hebben een nieuwe witte wereld ontworpen. We wilden voorkomen dat mensen het gevoel krijgen dat ze in een kelder komen”, zegt Erick van Egeraat. De luie wenteltrappen zijn daar een belangrijk onderdeel van. Bezoekers kunnen blijven staan, maar de wenteltrappen nodigen ook uit tot afdalen in de tentoonstellingsruimte. Er zijn twee wenteltrappen. Een in het oude deel van het museum, omhoog en de andere nieuwe omlaag. De complexe trappen zijn op de werf van Ensel – staalconstructies op maat gemaakt en voor het transport in delen gezaagd. Op de bouwplaats zijn de verschillende delen vervolgens aan elkaar gelast. De treden zijn beplakt met marmer en aan de zijkant zitten glaselementen om het zicht optimaal te houden. De trap is spilloos uitgevoerd, dus een paal in het midden ontbreekt.

De entree vormt het grensvlak van oud en nieuw. De oude hooizolder van het koetshuis is verwijderd, zodat de dakspanten zichtbaar zijn. “Die blijven vol in zicht en dat biedt een spectaculaire doorkijk vanaf beneden. Als architect krijg je de kwaliteit van zo’n oud gebouw in de schoot geworpen, die moet je gebruiken”.